Leerde de Vroege Kerk de rechtvaardiging uit het geloof?
Voor protestanten is het leerstuk over de rechtvaardigmaking door het geloof datgene waarop de Kerk staat of valt. In de lange geschiedenis van de Kerk is Luther niet degene die dit leerstuk “ontdekte”. Vaak wordt er gerefereerd naar Augustinus, maar niet naar kerkvaders die vóór hem leefden.
In dit artikel wordt een verkenning uitgevoerd bij enkele schrijvers uit de eerste twee eeuwen. In deze tijd speelde geen discussie over de rol van de goede werken in de rechtvaardiging zoals in latere tijden. Het thema van de rechtvaardiging komt maar af en toe ten sprake. In het algemeen ligt de nadruk op de onverdiende gunst dat Gods genade zich uitstrekt naar de verloren mensheid. Tegelijkertijd ligt er bij de kerkvaders een sterke nadruk op de genade en onze gehoorzaamheid: het geloof maakt rechtvaardig en leidt tot het uitleven daarvan.[1]
Kerkvader Clement uit Rome schrijft omstreeks het jaar 96 AD in De eerste brief aan de Korintiërs:
En dus ook wij, die door Zijn wil in Christus Jezus geroepen zijn, zijn niet door onszelf gerechtvaardigd of door onze eigen wijsheid of begrip of heiligheid of werken die wij met een zuiver hart gedaan hebben, maar door geloof, waardoor alle mensen die er vanaf het begin geweest zijn door de Almachtige God gerechtvaardigd zijn, aan Wie de glorie toekomt voor eeuwig en altijd. Amen (32:3-4).
Ignatius van Alexandrië schrijft tijdens zijn reis naar Rome, rond het jaar 110 AD in De brief aan de Philadelphiërs:
Voor mij is Jezus Christus de oorkonde: de onvervalste oorkonde van zijn kruis, zijn dood, zijn opstanding en het geloof door hem. Hierdoor wil ik door uw gebed gerechtvaardigd worden (8).
Vervolgens stelt hij in De brief aan de Magnesiërs:
Laten we niet ongevoelig zijn voor zijn goedheid. Als hij immers tegen ons zal doen zoals wij handelen dan bestaan we niet meer. Daarom laten wij, nu we zijn leerlingen zijn geworden, leren leven in overeenstemming met de christelijke opvattingen (10).
Polycarpus van Smyrna (69-156 AD) schrijft in De brief aan de Filippenzen:
In Hem gelooft u zonder Hem gezien te hebben met een onuitsprekelijke en verheerlijkte vreugde. In die vreugde verlangen velen binnen te gaan, omdat ze weten dat u gered bent door genade en niet uit werken. Het was namelijk de wil van God door Jezus Christus (1:3).
In het bekende Dialoog van Justinus, schrijft Justinus de Martelaar (ca. 100-165):
Wie niet langer door het bloed van geiten en schapen gezuiverd werden, of door de as van een koe, of door het aanbieden van fijne bloem, maar door het geloof in het bloed van Christus, en door de dood van Hem Die om deze reden stierf (Hfdst.13).
In De Brief aan Diognetus (ca. 150-200 AD) staat een lofprijs over het werk van Christus, wat Hij gedaan heeft voor de gelovige:
O welk een prachtige ruil, O wat voor ondoorgrondelijke scheppingsdaad, O wat voor onverwachte voordelen. Dat de ongerechtigheid van mensen opgeborgen zou worden in één Rechtvaardige Man. En dat de rechtvaardigheid van Eén, velen die oneerlijk zijn zou rechtvaardigen! (9:5).
Ten slotte, in het werk Against Marcion spoort kerkvader Tertullianus (160-223 AD) mensen aan “die gerechtvaardigd zijn door geloof in Christus en niet door de wet om vrede met God te hebben” (Boek V, hfdst. XIII).
In deze korte verkenning valt op dat er meerdere kerkvaders uit de eerste twee eeuwen zijn op een eenvoudige wijze spreken over het werk van Christus, en niet dat van de wet, wat de mens voor God rechtvaardigt.
Foto: Een mozaïek uit de 9de eeuw met daarop de frisse waterstromen van psalm 42 en Christus als het Lam van God wat de zonde van de wereld wegneemt. Kapel van San Zeno in de basiliek Santa Prassede, Rome.
Vertalingen: De vertalingen van Ignatius en Polycarpus zijn afkomstig van dr. Klijn, die van Clement, Diognetus en Justinus van Jim Sabelis.
[1] Williams, D. H. (2006) “Justification by faith: a patristic doctrine,” Jnl of Ecclesiastical History, 57(4), 666.